chapter-bullet-o chapter-bullet-ob chapter-bullet chapter-bullet-b archive-arrow-down chapter-arrow content-link content-pic email facebook filter-arrow-down filter-arrow-up hamburger link listitem-arrow more-arrow-right print reveal-arrow-left reveal-arrow-right reveal-times search-arrow search times-filter twitter instagram view-grid view-list

Banditi a Orgosolo (Vittorio De Seta, 1961)

Banditi a Orgosolo (1961)

Vittorio De Seta, ‘poeta della realtà’

Vittorio De Seta (1923-2011) realiseerde zowel korte als lange documentaires en ook speelfilms, tussen 1954 en 2008. Tot op hoge leeftijd maakte hij nog zeer geëngageerde films zoals Lettere dal Sahara (2004) en Articolo 23 als deel van de collectieve film All Human Rights For All (2008). De Seta staat echter vooral in de filmgeschiedenisboeken omwille van tien korte diep impressionistische documentaires die hij draaide tussen 1954 en 1959. In deze films toont hij het sobere ‘hebben en zijn’, het simpele ‘doen en laten’ van echte vissers, mijnwerkers, arbeiders en herders, allemaal levend en werkend in het Zuiden van Italië: Sicilië, Calabrië en Sardinië waar de moderniteit in de jaren vijftig nog niet is binnengedrongen.

De Seta werd geboren in Palermo (Sicilië) in een adellijke, Calabrese familie. Hij studeerde architectuur in Rome, maar droomde vooral van filmmaken. De Seta werd in 1953, op z’n dertigste, assistent op de Frans-Italiaanse coproductie Le Village magique, een zedenkomedie van Jean-Paul Le Chanois.

Lu tempu di li pisci spata (Vittorio De Seta, 1954)

Il mondo perduto

Aangespoord door Cesare Zavattini, de manifestenschrijver en scenarist van het Italiaans neorealisme, zette De Seta de stap naar het filmmaken. Zijn assistentschap bij Le Village magique had hem al duidelijk gemaakt  dat hij niet wilde werken in het commercieel filmcircuit. Hij kocht een 16mm Paillard-camera en maakte proefopnames van lokale en spontane Paasfeesten in Sicilië. Deze beelden mondden later uit in de korte film Pasqua in Sicilia (1956). De film, gedraaid in het Italiaanse kleurenprocédé Ferraniacolor en in panoramisch formaat, toont de spirituele en rituele kracht van traditionele folklore in drie Siciliaanse dorpen, San Fratello, Delia en Aidone. Met processies, muzikale stoeten, reuzen en ook dansende en zingende vrouwen en kinderen wordt een mooie mensengemeenschap in verbondenheid gevormd.

De Seta was, gezien zijn aristocratische afkomst, hoegenaamd niet vertrouwd met de wereld van eenvoudige vissers en arbeiders. Vooraleer hij de vaak misprezen mensen uit Zuid-Italië portretteerde, wilde hij ze beter leren kennen. Hij nam alle tijd en ruimte om hen te begrijpen en van hen te leren en dompelde zich helemaal onder in hun universum van hard labeur en vaste gewoontes. In tegenstelling tot vele, moderne Italianen uit het Noorden onderhielden deze hardwerkende Sicilianen, Calabrezen en Sardijnen een innige, intuïtieve en intense band met de tastbare natuur van land, zee en dieren.

De allereerste film die De Seta draaide, was Lu tempu di li pisci spata (The Swordfish Season, 1954). Vissers maken spannende jacht op de zwaardvis, die tussen april en augustus haar eieren komt leggen in de Tyrreense Zee tussen Sicilië en Calabrië.  Samen met zijn vrouw, Vera Gherarducci werkte De Seta op een volledig autonome manier. Hij schreef, filmde en monteerde zelf. Aangezien hij veertien dagen moest wachten op de ontwikkelde beelden, begon hij altijd met de montage van de opgenomen klanken. De versterkte geluiden van boot en zee, het onverstaanbare aanvuren van de visjacht, het converseren en zingen van de vissers in het Siciliaans dialect van Messina bepaalden in grote mate het ritme en ook de spanning van de film.

In Isole di fuoco (Islands of Fire, 1955) toont De Seta het vulkaaneiland Stromboli en de andere Eolische eilanden in de Tyrreense Zee. We zien de vulkaan in prachtige eruptie en de mensen gefascineerd door de natuurkrachten aarde, vuur, wind en water. Met deze 8 minuten durende film won De Seta de Prijs voor beste korte documentaire op het festival van Cannes.

De Seta focust op de noeste en gevaarlijke arbeid in de Siciliaanse zwavelmijnen in Surfarara (Sulphur Mines, 1955); in Parabola d’oro (Golden Parable, 1955) oogsten zwetende Siciliaanse boeren met hun ezels in volle hitte het graan; de Pescherecci (Fishing Men, 1958) maken vurige jacht op tonijn; I dimenticati (The Forgotten, 1959) gaat over dorpjes en dorpelingen in Calabrië die onbereikbaar zijn omdat er anno 1959 nog geen berijdbare wegen zijn. Muilezels moeten 15 kilometer klimmen en kruipen om uiteindelijk in het dorpje Alessandria del Carretto te geraken. Daar aanbeland wordt het feest van de kerstboom gevierd, de ceremoniële overgang van de winter naar de lente.

De tien korte films van De Seta werden uitgebracht en worden nog steeds vertoond onder het motto “il mondo perduto (the lost world) volgens Vittorio De Seta”. Zonder kleffe romantiek, maar in een oprechte, lyrische bewondering voor het primitieve, onbezoedelde leven vraagt De Seta precieze aandacht voor een precieuze, door modernisering en mechanisering helaas verloren gegane wereld. Zonder moralistische inslag of didactisch commentaar toont hij de uitgepuurde wereld van geharde Zuid-Italiaanse werkers op zee, op land en in de mijn. Er zijn heel wat parallellen te trekken met Luchino Visconti’s vissers in La terra trema (1948) en ook met Margot Benacerrafs Araya (1959) over de mooi geritualiseerde, doch zware collectieve arbeid in de Venezolaanse zoutmijn. Ook daar een gezamenlijke handenarbeid, een ambachtelijk werk in het algemeen belang dat verdwijnt door machinale automatisering van (on)menselijk werk.

Niettegenstaande overeenkomsten met neorealistische films zoals Gente del Po (1943/1947) van Michelangelo Antonioni en Riso amaro (1949) van Giuseppe De Santis, is de in kleur verbeelde wereld van De Seta volstrekt origineel en uniek.

Pastori di Orgosolo (Vittorio De Seta, 1958)

De herders

De Seta liet zich tevens verrassen en inspireren door de vaak vergeten herders op het eiland Sardinië, ook in kleur en op 35mm-pellicule. In Pastori di Orgosolo (Shepherds of Orgosolo, 1958), voorgesteld op het BFI London Film Festival in 1960, gaat De Seta in op het dagelijkse, zware werk van de zeldzame herders die hun schapen en geiten hoeden en melken in weer en wind, in het onherbergzame landschap van Orgosolo. Ze trachten hun kudde en zichzelf te beschermen tegen de kou en de honger. Van de melk maken ze artisanale geitenkaas.

In Un giorno in Barbagia (A Day in Barbagia, 1958) toont De Seta naast de herders ook hun vrouwen die elke dag in de weer zijn van ’s morgens tot ‘s avonds. Zij sprokkelen het hout voor het vuur. Ze wassen, plassen, bakken het brood en wiegen de kinderen in slaap.

 Na zijn kleurrijke documentaire portretten van de herders en de herdersvrouwen in Orgosolo wilde De Seta op dezelfde plek een fictiefilm draaien, in zwart-wit. In nauwe samenwerking met zijn vrouw Vera Gherarducci schreef hij een dramatisch verhaal over de herder Michele die onterecht verdacht wordt van varkensdiefstal en ook beschuldigd wordt van de moord op een politieman. Herder Michele moet samen met zijn jongere broer Peppeddu en zijn kudde schapen vluchten voor de politie. Hij is echter onschuldig en wil zich niet overgeven, noch zal hij zijn kudde in de steek laten. Zijn schapen sterven echter en uit wanhoop belandt Michele op het slechte, criminele pad.

Banditi a Orgosolo (Vittorio De Seta, 1961)

Banditi a Orgosolo (1961)

Alle rollen in Banditi a Orgosolo worden vertolkt door herders, herderskinderen en herdersvrouwen die in het dorp wonen. De stemmen worden, zoals in alle Italiaanse films van die tijd, gedubd. Zo spreekt Michele met de stem van de toen nog niet doorgebroken acteur Gian Maria Volonté.

De film werd gedraaid met een kleine, wendbare equipe. De Seta tekende voor het scenario, de regie, de productie en was ook de director of photography. Zijn vrouw Vera fungeerde als co-scenariste en regieassistente. De gevoelige en atmosferische muziek was van Valentino Bucchi en de film werd krachtig gemonteerd door Jolanda Benvenuti.  Dat De Seta het harde leven van herders zo sterk verbonden met hun landschap poëtisch en ritmisch kon vastleggen, zien we al in zijn korte, pure documentaires. Dat hij er ook in slaagt om een emotionele lading en een lange fictionele spanningsboog te creëren, maakt van Banditi a Orgosolo een spannend en ontroerend drama met een innemende, intieme broederschap tussen de oude en jonge broer.

Toen Martin Scorsese (1942), die zelf Siciliaanse grootouders heeft, Banditi a Orgosolo voor het eerst zag tijdens het New York Film Festival begin jaren zestig, schreef hij in lyrische bewoordingen het volgende:

Set on the mountains in Barbagia, in Sardinia, the film reveals an archaic world, unspoiled by society. Its people speak an ancient dialect and live according to prehistoric laws. They see the modern world as foreign and hostile. In them, De Seta found the vestiges of an old society through which a nobility shone through. I remember being impressed by the style of the film. Neorealism had been taken to another level, where the director’s participation in his narrative was so total that the line between form and content was obliterated and the events dictated the form. De Seta’s sense of rhythm, his use of the camera, his extraordinary ability to merge his characters to their environment was a complete revelation. It was as if De Seta were an anthropologist who spoke with the voice of a poet.

Banditi a Orgosolo (1961) doet me als poëtische, kritische documentaire fictie denken aan het magnifieke neorealistisch geïnspireerde docudrama Déjà s’envole la fleur maigre (1960) van de Belgische regisseur Paul Meyer. In een eveneens sublieme fotografie en melancholische mise en scène portretteert Meyer Italiaanse immigranten werkzaam in de Belgische mijnen in de Borinage. Meyers kritiek op kerk en politiek is alleen wat explicieter dan de kritische kijk op de autoritaire carabinieri in Banditi a Orgosolo.

In 1960 realiseerde Federico Fellini La dolce vita, Michelangelo Antonioni L’avventura en in 1963 draaide Luchino Visconti Il Gattopardo. Deze drie uitzonderlijk getalenteerde Italiaanse filmmakers namen manifest afscheid en afstand van het neorealisme, elk in zijn zeer eigen stijl. Het festival van Venetië honoreerde in 1960 en 1961 twee modernistische films bij uitstek met een Gouden Leeuw, respectievelijk La dolce vita en L’Année dernière à Marienbad van Alain Resnais. Hoewel de modernistische cinema zegevierde, stonden in datzelfde jaar 1961 Pier Paolo Pasolini’s Accattone en Vittorio De Seta’s Banditi a Orgosolo broederlijk naast elkaar. Banditi a Orgosolo won vier prijzen, waaronder de Prijs voor Beste Eerste Film. De debuutfilms van Pasolini en De Seta ademden nog volop het Italiaans neorealisme.

Diario di un maestro (Vittorio De Seta, 1973)

Epiloog

De Seta werkte vier jaar aan zijn volgende film. Un uomo a metà (Half a Man, 1966) werd opnieuw geselecteerd in Venetië. Acteur Jacques Perrin speelt de jonge intellectueel Michele die vast komt te zitten in een existentiële crisis. Opgesloten in een psychiatrisch ziekenhuis kijkt hij terug op zijn leven, liefdes en familie. Hoewel Perrin de Volpi Prijs voor beste acteur won, werd de film over een bourgeois door het grote publiek afgedaan als een verraad aan de heldhaftige herders die De Seta zo mooi en authentiek had geportretteerd in Banditi a Orgosolo.

Met zijn Frans-Italiaanse film L’Invitée (1969) oogstte hij succes in Frankrijk. In 1971 bereidde De Seta een televisieproject voor, Diario di un maestro (Diary of a Teacher), over een school in een buitenwijk van Rome waar een leraar — gespeeld door acteur Bruno Cirino — lesgeeft aan kinderen, voornamelijk komende uit het arme, Italiaanse Zuiden. Geïnspireerd door de zesdelige televisiereeks I bambini e noi (1970) van Luigi Comencini, met een 16mm-camera en direct geluid, realiseerde De Seta vier televisie-afleveringen van ongeveer één uur elk, voor de Italiaanse televisie RAI. De scènes in de school, gespreid over een tournage van vier maanden, werden geïmproviseerd door de schoolkinderen op basis van een fictioneel kader dat dag na dag werd bijgewerkt door De Seta en zijn pedagogisch adviseur Francesco Tonucci. Tijdens het draaien ontstond er een nieuw collectief onderwijsproject. Onderwijs dat het leven, de geschiedenis en de cultuur van de leerlingen zelf integreert.

De televisie bood De Seta de vrijheid om te filmen en ook de tijd om noodzakelijk onderzoek te voeren voor Diario di un maestro. Zijn laatste Frans-Italiaanse films hadden hem te weinig vrijheid en tijd gegeven. In die zin was de (Italiaanse) televisie uit de jaren zeventig een emancipatorisch en pedagogisch medium bij uitstek. De Seta trof er de geestdrift van Roberto Rossellini. Over het pedagogisch filmproject schreef De Seta zelf: “Le choix fondamental, ça a été de ne pas faire un film; en réalité, nous avons fait une école et nous l’avons filmée.” De uitzendingen over de alternatieve school werden in Italië gezien door maar liefst twintig miljoen Italianen en ze stimuleerden een nationaal debat over de school in het Italië van gisteren, vandaag en morgen.

Deze inspirerende televisie-uitzendingen leidden tot een nieuwe televisiereeks van De Seta, Quando la scuola cambia (When The School Changes, 1979).

De Seta werd opnieuw door de gewone Italianen in de armen gesloten.

Bronnen

  • Franco Blandi, Vittorio De Seta. Il  poeta della verità, Navarra Editore, 2016.
  • Vittorio De Seta – Federico Rossin, Diario di un maestro / Journal d’un maître d’école + Le film, un livre sur une idée de Federico Rossin, L’Arachnéen, Saint-Denis, 2019.
  • Jean A. Gili, Le cinéma italien, Éditions de La Martinière, Paris, 2013.
  • Laurence Schifano, Le cinéma italien de 1945 à nos jours, Armand Colin, Malakoff, 2022.