chapter-bullet-o chapter-bullet-ob chapter-bullet chapter-bullet-b archive-arrow-down chapter-arrow content-link content-pic email facebook filter-arrow-down filter-arrow-up hamburger link listitem-arrow more-arrow-right print reveal-arrow-left reveal-arrow-right reveal-times search-arrow search times-filter twitter instagram view-grid view-list
Jour de fête (Affiche)

Jour de fête (Jacques Tati, 1949)

Jour de fête (1949)

Une fête trop française ?

In het spoor van de Amerikaanse slapstick en zijn verleden als mimespeler draait Jacques Tati Jour de fête, waarin van zijn treffend getypeerde postbode — ‘l’idiot du village’ — een icoon van visuele humor weet te maken.

“Het gaat me bij Tati, net als in het begin, nog altijd om het lichtvoetige en het plezier – omdat je anders de ernst niet uithoudt. Het gaat me om de tijd voor het eeuwige en vrolijke gelanterfant – omdat je zonder dat het saaie twintigste-eeuwse arbeidsethos niet overleeft. Het gaat me om een bijzondere aandacht voor de individuele mens – omdat je anders niet meer opduikt uit de massa. En het is me natuurlijk ook te doen om een dwaze voorliefde voor enkele oude films van een buitenissige dode Fransman.”

Ann MeskensAnn Meskens, Tati, Lemniscaat, Rotterdam, 2005, p. 1.

Mime en Sport

Filmkomiek Jacques Tati, geboren in Le Pecq op 9 oktober 1907 als Jacques Tatischeff, is eerst en vooral een mimespeler en sportman. Tijdens de jaren twintig, de gloriejaren van de Amerikaanse slapstick, amuseert de jonge rugbyspeler zijn ploegmaten van de Racing Club de France met talrijke mimenummers. In zijn eentje imiteert en mimeert hij de scheidsrechter, de spelers, de tegenspelers en de toeschouwers. Ook tijdens zijn militaire dienstplicht gaat hij door op zijn elan als populair mimespeler. Een van zijn eerste mimenummers, ‘Le Football vu par un gardien de but’, oorspronkelijk gecreëerd in 1924 op het strand van Saint-Tropez, vormt begin jaren 30 de basis van een reeks fysieke sketches bekend als ‘sport muet’ of ‘impressions sportives’. Met deze mimeperformances verovert hij de music-hall podia in Frankrijk en Europa.

Wanneer de Franse schrijfster Colette Tati aan het werk ziet in het bekende Parijse theater l’ABC, schrijft ze vol lof: “Je crois que nulle fête, nul spectacle d’art et d’acrobatie, ne pourront se passer de cet étonnant artiste qui a inventé quelque chose. Quelque chose qui participe du sport, de la danse, de la satire et du tableau vivant. Il a inventé d’être ensemble: le joueur, la balle et la raquette; le ballon et le gardien de but; le boxeur et son adversaire, la bicyclette et son cycliste. En Jacques Tati, cheval et cavalier, tout Paris verra vivante la créature fabuleuse: le Centaure.”Colette, “Spectacles de Paris”, Le Journal, 28 juin 1936.

Naast zijn theateroptredens ontwikkelt Tati al snel belangstelling voor het filmmedium. Hij houdt van de burleske komedies van Charlie Chaplin, Mack Sennett, Ben Turpin, Laurel en Hardy, maar zijn favoriete, visuele en fysieke komiek is toch Buster Keaton. In 1932 realiseert Tati zijn eerste, eigen kortfilm Oscar, champion de tennis. De verloren gegane debuutfilm is geïnspireerd op zijn ‘tableaux vivants sportifs’. De korte films On demande une brute (1934) en Gai dimanche! (1935) liggen in dezelfde lijn van eerdere mime-acts. De mimekunst zoals de atletische en lang geschapen Tati ze belichaamt en beleeft, vergt een zeer precieze observatie en een perfect gerealiseerde ‘vis comica’. Het meticuleus observeren, regisseren en acteren zal in Tati’s filmkunst uitmonden in een echte ‘école du regard’.

Jour de fête (Jacques Tati, 1949)

Soigne ton gauche (1936) en L’école des facteurs (1946)

Eigenlijk beschouwt Jacques Tati pas zijn vierde kortfilm, Soigne ton gauche, als zijn echte filmdebuut. In deze kortfilm, geregisseerd door de ervaren René Clément, droomt boerenknecht Roger (Tati) ervan om bokskampioen te worden. Bij gebrek aan boksers voor een bokskamp op het boerenerf moet de naïeve Roger aan de slag in de boksring. Met deze twaalf minuten durende film knoopt Tati duidelijk aan bij de meesters van de Amerikaanse slapstick. Zowel Charlie Chaplin in The Champion (1915) en City Lights (1931), Buster Keaton in Battling Butler (1926), Harry Langdon in Three’s a Crowd (1927) als Laurel en Hardy in Any Old Port! (1932) zijn met hun burleske typetjes allemaal in de boksring terecht gekomen.

De snelle opeenvolging van verrassende visuele gags, fysieke performances met een zekere gewelddadigheid, een drang naar destructie en talrijke absurde en overdreven toestanden en misverstanden komen uitstekend tot leven in de boksring. “Comme si le combat sur le ring de boxe était un rituel de passage pour quiconque entendait se déporter de la scène de music-hall à l’espace du cinéma,”Stéphane Goudet, Jacques Tati: de François le facteur à Monsieur Hulot, Cahiers du Cinéma, Paris, p. 8. schrijft Stéphane Goudet.

De Tweede Wereldoorlog is jarenlang een spelbreker voor de filmcarrière van Tati. Na de bevrijding speelt hij de rol van spook in Sylvie et le fantôme (1945) en een figurantenrol in Le Diable au corps (1946), allebei geregisseerd door Claude Autant-Lara.

In 1946 is Tati dan terug als scenarist, acteur en regisseur. Hij realiseert het dertien minuten durende L’école des facteurs. In deze zo goed als stille kortfilm worden postbodes opgeleid om de dagelijkse post snel en efficiënt te bezorgen. Het hoofdpersonage is Jacques Tati’s François le facteur, die ervoor moet zorgen dat hij de post levert vooraleer het vliegtuig opstijgt. Zowel het verhaal, de filmische verbeelding als het typetje van de postbode getuigen nog volop van de vooroorlogse en overzeese slapsticktraditie. Na een hilarische en absurde race tegen de klok komt alles toch goed en de groteske postbode verliest ei zo na de pedalen. De Franse filmhit Bienvenue chez les Ch’tis (2008) van Danny Boon trekt niet alleen de Franse komische traditie van André Bourvil en Louis de Funès door, maar bevat ook een hommage aan Tati’s karikaturale facteur François. L’école des facteurs wordt gelauwerd met de prestigieuze Prix Max Linder, genoemd naar de eerste belangrijke Franse filmkomiek en tevens inspirator van Charlie Chaplin.

Jour de fête (1949)

L’école des facteurs is een ruwe schets voor Tati’s langspeelfilmdebuut, Jour de fête (1949). In Jour de fête maken de inwoners van Sainte-Sévère-sur-Indre zich op voor hun jaarlijkse dorpsfeest ter gelegenheid van ‘le 14 juillet’. Facteur François gaat na het zien van een documentaire over de efficiënte Amerikaanse postbedeling de uitdaging aan om zijn brieven en pakjes nog sneller op hun bestemming te krijgen dan zijn Amerikaanse rivalen.

De film speelt zich werkelijk af in een typisch Frans dorpje in het hart van het pas bevrijde Frankrijk waar de postbode als ‘l’idiot du village’ gefascineerd is door de Amerikaanse invloed en versnelde tijdsgeest. In het spoor van de Amerikaanse slapstick draait de visuele humor rond een sterk getypeerd personage dat ietwat contrasteert met zijn omgeving. Zoals Chaplin zijn vagebond een karakteristiek plunje en geëigende mimiek en gestiek verleent, zo modelleert Tati zijn mompelende en mopperende François. De haastig fietsende en altijd foeterende facteur valt op en wordt toch ook bespot in het rustige plattelandsdorpje. François draagt steeds zijn uniform met kepi, zijn broek is te kort, de fiets lijkt bijna onlosmakelijk met hem verbonden en het café is zijn vaste pleisterplaats.

Jour de fête (Jacques Tati, 1949)

Zelfs zonder François vindt de fiets uit zichzelf het café. De fiets krijgt als het ware menselijke trekjes.  De postbode, die zijn tijd vooruit en voorop wil zijn, wordt volledig bepaald door zijn beroep en zijn gedreven fietsactiviteit. Hij blijkt geen familie te hebben, noch een vaste verblijfplaats en zijn verleden moeten we zelf fantaseren. François, die alleen een voornaam draagt, wordt geportretteerd in zijn buitensporige koersen en dito achtervolgingen. Een geestige knipoog naar de Amerikaanse slapstick is de scheel kijkende dorpsbewoner die als twee druppels water op Ben Turpin lijkt.

In tegenstelling tot zijn Amerikaanse collega’s met klein postuur zoals Keaton en Chaplin, moet Tati zijn komische kuren halen uit een grote gestalte en een langDoor de te korte broek van François kunnen we het zeer treffende en niet imiteerbare benen- en voetenwerk bewonderen van de tijdloze Tati., atletisch lichaam. In een interview met Paul Guth tijdens de tournage van Mon Oncle (1958) verklaart Tati zelf: “Ce qui est difficile dans mon cas, c’est que je suis grand. Le comique s’obstient plus facilement par la petite taille. Le petit peut lutter dans la vie. Il peut se faufiler entre les tables, les chaises,… Il peut friser la resquille. Mais mon 1 mètre 87 est un handicap.”Jacques Tati, Après “un jour de fête” et des “vacances”, M. Hulot (sic!) va donner “un oncle” aux Français, entretien réalisé par Paul Guth, Le Figaro littéraire, 29 septembre 1956. Tati’s François kan nergens onderdoor kruipen of zich stilletjes uit de voeten maken. Hij is niet alleen groter dan de andere personages, maar wil zich ook graag groter en hoger tonen; zoals in de fameuze scène waar hij met zijn fiets het café binnenrijdt en plots op de eerste etage staat.

François maakt grote gebaren met zijn lange armen en benen, die bovendien ook nog eens zijn gemompel en gemopper versterken. In Jour de fête is de dialoog niet altijd verstaanbaar en van ondergeschikt belang, het geluid van de fiets en het gerinkel van de bel daarentegen staan op de voorgrond. Dat eigenzinnig en tegendraads gebruik van dialoog en geluid is een bijzonderheid in de wereld die Tati creëert en die beantwoordt aan zijn  uitzonderlijke ‘école de l’écoute’.

Jour de fête (Jacques Tati, 1949)

Jour de fête  wordt een succes bij kritiek en publiek. De film wint de Grand Prix du Cinéma Français en de prijs voor het beste scenario op het filmfestival van Venetië. Tati krijgt aanbiedingen om een vervolg te realiseren op Jour de fête en François op te voeren in nieuwe avonturen. Jacques Tati heeft echter andere dromen en verlangens. Tati’s artistieke medewerker en zielsverwant Jacques Lagrange, getuigt hierover: “Avant même la sortie de Jour de fête, Tati savait que son personnage, François le facteur, était un peu trop conventionnel. Le déguisement, ce n’était pas tellement ce qu’il voulait du point de vue esthétique. On a même dit qu’il avait voulu faire une espèce de caricature de De Gaulle… Le facteur est un personnage comique assez traditionnel. Il y avait là toute une dimension populaire qui ne lui plaisait pas trop. Il voulait créer un personnage moins simple, plus ambigu, plus distrait, avec une démarche et une philosophie particulières.”Jacques Lagrange, Tati-Lagrange, 35 années de collaboration, entretien réalisé par Stéphane Leourge, décembre 1989, p.8-10.

In tegenstelling tot een komiek als Fernandel die volledig lijkt op te gaan in Don Camillo, de vermakelijke Italiaanse dorpspastoor, wil Tati zich niet langer identificeren met François, de aldoor mopperende en klungelige Franse plattelandspostbode. Tati effent de weg voor zijn verstrooide, maar aimabele en meer universele Monsieur Hulot die we zien verschijnen en verdwijnen in zijn vijf volgende langspeelfilms, Les Vacances de Monsieur Hulot (1953), Mon Oncle (1958), Playtime (1967), Trafic (1971) en Parade (1973).

Als filmregisseur is Jacques Tati altijd in de ban geweest van nieuwe technische en technologische mogelijkheden in het filmmaken. Zo heeft hij de ambitie om met Jour de fête de eerste Franse kleurenfilm te realiseren. Voor alle zekerheid draait hij de film simultaan in zwart-wit en in kleur met het toen nieuwe kleurenprocédé Thomsoncolor. Het bleek echter onmogelijk om in 1949 een kleurenkopie te maken op basis van het Thomsoncolor negatief. In 1964 wordt de zwart-wit film manueel ingekleurd in prominente details zoals de Franse vlag, maar pas in 1995 wordt  met de hulp van Tati’s dochter Sophie Tatischeff en François Ede de oorspronkelijke kleurenversie van Jour de fête  toch gereveleerd aan het cinefiel publiek. Een waarlijk postuum ‘moment de gloire’ voor le grand Monsieur Tati.

Jour de fête (Jacques Tati, 1949)