De Indiase regisseur Ritwik Ghatak (1925-1976) maakte tussen 1960 en 1962The Golden Thread werd afgewerkt in 1962, maar pas uitgebracht in 1965. drie films over de zogenaamde Partition (1947), de historische opdeling (of knip) van wat ooit het Britse-Indische koloniale rijk was geweest in het overwegend hindoeïstische India en het overwegend islamitische Pakistan. Dit had rechtstreekse en verstrekkende gevolgen voor de bewoners van de regio’s Punjab en Bengalen, die beide door deze kaartvertekening werden verdeeld. Oost-Bengalen werd een onderdeel van Pakistan en West-Bengalen werd bij India gevoegd, maar in 1971 ontstond uit het voormalige Oost-Pakistan de staat Bangladesh (People’s Republic of Bangladesh).
Het trauma van deze mathematische opdeling — Ghatak sprak van “het grote verraad” – die een grote stroom aan vluchtelingen op gang had gebracht en gepaard was gegaan met uiterst gewelddadige confrontaties, stakingen en opstanden, zou een centraal thema blijven in het hele artistieke oeuvre van de cineast. Ghatak zelf stelde onomwonden dat hij de taak op zich had genomen om “het publiek te confronteren met de verbrokkeling van een verdeeld Bengalen en de Bengali bewust te maken van hun land, ze te herinneren aan hun verleden en te wijzen op hun toekomst”.
Over de Punjab-opdeling werden in vergelijking aanzienlijk meer films gemaakt dan over de Bengalen-opdeling, maar het was Ritwik Ghatak die de meest zichtbare en uitgesproken cineast van de Bengaalse emigratiecinema zou blijken. The Cloud-Capped Star (1960), de eerste in zijn Partition-trilogie, vertelt het verhaal van de uitbuiting en ondergang van Neeta, de oudste dochter van een verarmd vluchtelingengezin. Onder deze melodramatische toplaag laat Ghatak geen kans onbenut om de pijn van de regionale opdeling en de gedwongen ontworteling symbolisch of nadrukkelijk aan bod te laten komen. In een analyse van The Cloud-Capped Star schreef Raymond Bellour dat alle films van Ghatak gebaseerd zijn op “verlies, schok en afscheiding: kortom, op het onaanvaardbare”. The Cloud-Capped Star is een vroeg maar kenmerkend delicaat en onstuitbaar hoogtepunt in het oeuvre van deze lang miskende cineast.
Sans toit, ni loi
Het Bengalen van voor de opdeling was een cultureel welvarende regio: het was de heimat van de gevierde dichter Rabindranath Tagore en kende een in het algemeen bloeiende literaire en culturele traditie, gestut door een zelfzekere, moderne en vaak bovengemiddeld opgeleide (overwegend Hindu) middenklasse. De religieuze verschillen tussen de gemeenschappen (alsook het klassenverschil) werden door een gedeelde Bengaalse (culturele) identiteit, een gedeelde taal en de lokale culinaire en vestimentaire gewoontes grotendeels overbrugd. Ghatak, die er altijd een eerder arcadische omschrijving van zijn geboortestreek heeft op na gehouden, was zelf afkomstig uit de betere middenklasse en kon onder zijn oudere broers een gevierd modernistisch schrijver en een camerapersoon rekenen. Ghataks familie zag zich echter tijdens zijn jeugd gedwongen om uit Dhaka in Oost-Bengalen weg te trekken en zo werd hij rechtstreeks geconfronteerd met de onrechtvaardigheid die de grote stroom aan vluchtelingen — uit-huis-gezetten was de term die hij verkoos — trof. Veel gevluchte families zochten een nieuwe woonplaats rond Kolkata (Calcutta), waar ze nauwelijks tot geen hulp kregen van de staat, zodat — bovenop de psychologische schade veroorzaakt door de ontworteling en de herinnering aan het sektarische geweld — moeilijkheden als acute armoede, permanente huisvestingsproblemen, onbetaalbare basisbehoeften en ernstige overbevolking, onopgelost bleven.
In Kolkata leerde Ghatak onder andere het werk van Karl Marx en Karl Gustav Jung (archetypen) kennen en begon hij activistische verhalen te publiceren. Literatuur was een “schitterend medium” volgens Ghatak maar het was te “traag” en daarom niet “adequaat”. Van de literatuur belandde hij bij in de erg levendige theaterscene. Als theatermaker was hij verbonden aan het IPTA (Indian People’s Theater Association), een links-liberale groep van intellectuelen en kunstenaars, opgericht begin jaren 1940 (ten tijde van de grote hongersnood) om via de kunsten weerstand te bieden aan de Britse koloniale overheersing in al haar facetten. Het IPTA had banden met de communistische politieke partij van India, maar was niet vanuit de partijpolitiek ontstaan. De beweging, die de ontvoogding van het proletariaat ondersteunde en een bastion tegen fascisme wilde vormen, verbrokkelde in de jaren 1950. De voornaamste reden voor Ghatak om ook het theater in te ruilen voor cinema was opnieuw eerder pragmatisch: het gaf hem de mogelijkheid om een nog groter publiek te bereiken dan met theatervoorstellingen mogelijk was. Film had niet alleen een groot maar ook een “visceraal” bereik en hij stelde zich tot doel de filmtaal te gebruiken “als een wapen om zijn ideeën te verspreiden”. Manishita Dass benadrukt dat Ghataks banden met de IPTA, die een theaterpraktijk voorstond van naturalistische en realistische esthetische strategieën gecombineerd met melodramatische (‘theatrale,’ nadrukkelijk zelfbewuste) accenten en effecten, zijn cinematografische methode sterk heeft bepaald.
‘Bengali artiest’
Ghatak was een gulzige, uitermate intelligente student en zijn werk als cineast is ontstaan uit een brede culturele vorming. Uit het theater en zijn interesse in het werk en de theoretische principes van Bertolt Brecht haalde hij ideeën over het episch theater, waarbij de kijker wordt aangemoedigd om een kritische houding aan te nemen en zich niet in slaap te laten wiegen door narratieve illusies. Voorts was hij vertrouwd met zowel Engelse als Bengaalse literatuur, muziek en poëzie. Zijn grondige lezing van Marx en Jung beïnvloedde zijn denken net als de films en theorie van de Russische montage cineasten zoals Eistenstein en Pudovkin, maar hij was net zo goed vertrouwd met Hollywood-films; in zijn theoretische teksten refereerde hij aan zowel Fellini, Boticelli als David Lean.
De mythen, religieuze tradities en lokale filosofie waarvan het dagelijks leven in Bengalen doordrongen waren (in de folklore, in de muziek, in dagelijkse rituelen) namen ook een belangrijke plaats in zijn schriftuur en verbeelding, al paste hij de symboliek ervan strikt seculair toe. (Ghatak zelf was niet religieus.) Ook dit was weer een pragmatische keuze: de culturele en religieuze verwijzingen dienden vooral als een gedeelde taal en referentiekader, een manier om een groter publiek te bereiken. Zijn collega en (wederzijdse) bewonderaar Satyajit Ray noemde Ghatak de meest “Bengaalse der cineasten en artiesten”, waarmee hij duidelijk maakte dat Ghatak, ondanks (of misschien dankzij?) zijn grote vertrouwdheid met uiteenlopende internationale kunstpraktijken, denkkaders, wetenschap en filosofieën alsook zijn kennis van en bewondering voor het werk van Europese en Russische cineasten zich een methode, stijl en stem had eigengemaakt, die tot in de kern verbonden was met zijn afkomst, geschiedenis en streek. Ook in de kunsten vond Ghatak in het onaanvaardbare geen berusting, als hij er al ooit naar op zoek zou zijn geweest natuurlijk.
Een slag in het gezicht
Satyajit Ray is ongetwijfeld de Indiase cineast die internationaal de grootste bekendheid geniet en ook in eigen land op erkenning kon rekenen. (Toevallig was hij ook afkomstig uit Bengalen.) Rays humanistische cinema — zijn keuze voor audio-grafisch en visueel realisme, zijn milde blik en eerder toegankelijke stijl — is minder scherp en stekelig en daarom ‘vriendelijker’ dan de soms snoeiharde vorm en cynische inhoud die Ghatak in zijn films inbouwde. Een jonge, tot prostitutie gedwongen, vrouw die zelfmoord pleegt nadat ze op een avond haar dronken broer als klant op bezoek krijgt; de trage, onverbiddelijke dood door tuberculose van een personage dat haar wens om te mogen leven in een ruwe, echoënde schreeuw kenbaar maakt: niet voor niets omschreef Ghatak een van zijn films als “een slag in het gezicht”. Met zijn keuze voor verrassende en ontwrichtende camerastandpunten, zijn expressionistische beeldcomposities, de radicale close-ups, en nadrukkelijk hyperbolische geluidseffecten (zweepslagen, een plotse, intense zangpartij, een treinlocomotief, stilte), is Ghataks cinema enerzijds bijzonder efficiënt en ontroerend, maar anderzijds ook enigszins vervreemdend en confronterend. Net als zijn intellectuele en artistieke zielsverwant Brecht, die Ghatak nadrukkelijk als voorbeeld aanhaalde in zijn theoretische teksten over film, zag de cineast heil in de combinatie van herkenbare narratieve patronen en melodramatische vertrouwdheid met verrassende toonwisselingen en stilistische vervreemding. Adrian Martin noemt Ghatak tegelijkertijd “rationeel en ongecontroleerd emotioneel”, iemand van wie de cinema “de tastbare textuur van permanente shock” in zich draagt.
In tegenstelling tot Ray en ook Mrinal Sen (nog een leeftijd- en streekgenoot die in zijn films Kolkatta levendig in beeld bracht) heeft Ghatak tijdens zijn leven geen enkele nationale erkenning of prijs gekregen voor zijn werk. Mogelijk heeft dat vooral te maken met de onpopulaire boodschap die Ghatak verkondigde: zo maakte hij heel duidelijk dat de Indiase staat een hypocriete, zelfs hardvochtige rol had gespeeld (en speelde) in de manier waarop de vluchtelingencrisis werd aangepakt en was hij erg kritisch ten aanzien van het beleid van Shri Jawaharlal Nehru. De Partition-trilogie was bovendien geen succes, The Cloud-Capped Star (Meghe Dhaka Tara) vond nog wel een publiek, maar A Soft Note on a Sharp Scale (Komal Gandhar) (1961) en The Golden Thread (Subarnarekha) (1965) waren commerciële teleurstellingen. Ghatak keerde daarom terug naar het theater en maakte een tijd lang enkel nog korte documentaires alvorens begin jaren 1970 terug te keren naar de cinema. Zijn voorlaatste film, het elegische A River Called Titas (1973), gesitueerd in pre-Partition India en opgedragen aan de “zwoegers van het eeuwige Bengalen”, was opnieuw een reflectie op het schrijnende verdwijnen van culturen en tradities. Ghatak stierf jong, in 1976, slechts 50 jaar oud. De (internationale) appreciatie voor zijn werk kwam pas daarna.
The Cloud-Capped Star (1960)
Ghatak baseerde zijn film op werk van Skatipada Naiguru, een populair auteur van middlebrow fictie, maar hij zette dit basismateriaal naar zijn hand. Twee beelden aan het begin van The Cloud-Capped Star zijn onvergetelijk en zetten de toon. Er is ten eerste de imposante boom die bijna het hele scherm vult met zijn magistrale kruin; een evocatie van een gevende en levende natuur en ook een beeld van statie en permanentie. (Niet veel later wordt deze associatie ondergraven door een beeld van gedwongen verplaatsing, wanneer een trein voorbij raast.) Ten tweede is er het moment waarop Neeta, gadegeslagen door de lokale kruidenier, merkt dat het lederen bandje van haar sandaal stuk is. De versleten schoenen als een universeel pars pro toto voor abjecte armoede, het schoeisel dat de vermoeide — niet zelden vrouwelijke — voeten van en naar het harde werk moet brengen, is tot op de draad versleten. Neeta’s pad is ongenadig zwaar.
Neeta, het meisje met de gebroken sandaal, hartverscheurend vertolkt door Suprya Chaudhury, is de oudste dochter van een ontworteld en verarmd Bengaals gezin. Ze is slim en begaafd, studeert voor een MA en geeft ondertussen bijles om haar opleiding verder te kunnen betalen. En passant kan ze daar ook haar familie mee helpen onderhouden, en dat is nodig. Haar vader is oud (en drinkt te veel waardoor hij ongelukkig ten val komt) en haar oudste broer heeft geen job, want hij droomt van een carrière als zanger. Neeta’s knappe jongere zus is dwaas en lui en haar jongere broer geeft zijn schoolopleiding op om te gaan werken in een fabriek zodat hij kan doen wat hij het liefste doet: voetballen. De hele familie rekent op Neeta: haar moeder voor het huishoudgeld en haar broers en zus bespelen haar zachtmoedigheid en zelfopofferende natuur om geld los te weken voor modegrillen en hun dagelijkse behoeften. Zelfs haar geliefde, Sanat, vraagt haar om geld om zijn studies te kunnen verderzetten. Zijn ‘compliment’ dat hij aanvankelijk dacht dat ze maar “gewoontjes” was maar pas later heeft gezien dat haar schoonheid verstopt zit achter de wolken, dat ze een “door de wolken verborgen ster is”, is eigenlijk behoorlijk halfslachtig.
Omdat ze zichzelf steeds laatst plaatst, verliest Neeta beetje bij beetje een eigen bestaansreden. Haar geliefde Sanat heeft uiteindelijk geen geduld om nog langer op haar te wachten en trouwt met iemand anders (haar jongere zus nota bene, aangemoedigd door hun moeder). Ghatak laat ons niet twijfelen aan de impact die dit heeft op Neeta: zij ervaart haar het verraad en haar gevoelloze exploitatie als innerlijke zweepslagen. Door een ongeluk (de werkomstandigheden zijn onveilig) belandt de jongste broer in het ziekenhuis, waar hij een dure behandeling moet krijgen. Neeta neemt het op zich om daarvoor te zorgen. Terwijl Neeta zich uit de naad werkt om haar zieke, studerende of gewonde familieleden te onderhouden, wordt ze zelf (ongeneeslijk) ziek. Ze eindigt, stervende, in een sanatorium in de bergen. Haar laatste woorden zijn gericht aan haar broer: “Ik wilde wél leven, ik wilde echt wél leven.” Deze levensbevestigende woorden vervliegen echter in het geweeklaag van de wind.
Alsof dit niet genoeg is, voegt Ghatak er nog een coda aan toe. In het dorp waar we Neeta voor de eerste keer aantroffen zien we een ander mooi, jong meisje zich door de straten haasten. Ook het bandje van haar sandaal breekt. Er staan nog Neeta’s in de coulissen te wachten.
De rasperige schoonheid van beeld en geluid
The Cloud-Capped Star zet zowel in op veelvuldige long take-composities waarin de plaatsing van en beweging (blocking) van de personages in het shot cruciaal zijn voor de emotionele impact van de scène, als op het samenspel van montage, muziek- en geluidseffecten. In een essay schreef Ghatak hierover:
In Meghe Dhaka Tara (The Cloud-Capped Star), there was a conscious effort to displace people and capture them in long takes. This led to the number of shots in this film being less than in my other films. To ensure that the eyes are not strained while watching the film, or are rendered heavy by sleep I have infused every character with movement within a single shot. And in most of the shots, a single person is present within the frame. Hence I had to think of various patterns. Many times within the same shot, I had to shift focus. And many a times, I have kept two characters in and out of focus without registering any movement.
Ghatak speelt een spel van patronen, ook in zijn contrastrijke fotografie en dramatische figuurbelichting. De vele deep focus composities worden tevens ook afgewisseld door ofwel radicale close-ups, die in camerastandpunt en felheid doen denken aan Carl Theodor Dreyers La passion de Jeanne D’Arc (1928), of door sterk contrasterende consecutieve shots. De beeldstijl is inderdaad niet bedoeld om in slaap te sussen, maar om wakker te schudden.
Ghatak was zich sterk bewust van de impact en het belang van een uitgewerkt klankconcept. Voor hem was het geluid (niet alleen de muziek) een essentieel element van de film, op hetzelfde niveau als het beeldkader. Voor de geluidstrack maakte hij een onderscheid tussen incidentele geluiden (uit de omgeving), effect geluiden (niet-diëgetisch), muziek, en stilte (de stilte voor of na een ander geluid intensifieert een bepaalde betekenis of effect). Raymond Bellour scheef opmerkzaam:
“There is […] in Ghatak a musical ‘expressionism’ […] added to the image expressionism, doubling, penetrating, intensifying it, all the more so as it seems autonomous, attached to its own line.”
Volgens hem verschafte de auditieve laag bij Ghatak ons de meest directe (en enige?) toegang tot het innerlijk leven, tot de diepste emotionele essentie van de personages. In The Cloud-Capped Star is het niet-diëgetische geluid van zweepslagen, dat we horen wanneer Neeta in de steek wordt gelaten door de mensen voor wie ze alles heeft gedaan, het meest ondubbelzinnige auditieve effect. Ook het terugkerende geluid van een voorbij denderende trein, ook wanneer er geen trein in beeld komt, is een betekenisvolle auditieve metafoor die de pijn van de gedwongen verhuizing en ontworteling krachtig evoceert (veel emigranten arriveerden per trein).
Het onaanvaardbare
In een opmerkelijke scène aan het einde van de film richt de vader van Neeta zich rechtstreeks tot de camera en zegt hij (in het Engels) terwijl hij zijn vinger naar de kijker richt: “I accuse!” Het moment is maar van korte duur, want al gauw laat hij zijn schouders zakken en kijkt hij weg van ons kijkers, terwijl hij lafhartig mompelt dat hij “no one” beschuldigt. Toch is het een betekenisvol gebaar dat ons herinnert aan Ghataks terugkerende boodschap in zijn films: dat de Partition, en het daaruit volgende menselijk leed — net zozeer als (internationale) doof- en blindheid voor deze individuele menselijke tragedies — de schuld is van ons allemaal, een collectieve schuld. Neeta’s vader beschuldigt niemand in het bijzonder en iedereen tegelijkertijd en hij vertolkt hiermee in één krachtige zin waar Ritwik Ghataks hele oeuvre voor staat.
Voornaamste bronnen
Bellour, Raymond. ‘The Film We Accompany’. 1992.
Dass, Maishita. The Cloud Capped Star. BFI Film Classics, 2021.
Ghatak, Ritwik. Chalachitra, September – October issue, 1969, p. 6-12. Translated from the Bengali by Arindam Sen.
Martin, Adrian. ‘A River Called Titas: a River of No Return’. 2013.
Roy, A. G. en Bhatia, N. (Eds). Partitioned Lives: Narratives of Home, Displacement and Resettlement. Delhi: Pearson Education, 2008.